Vlakbij Tilburg University gebeurt iets bijzonders. Ergens in het groen staat de Tilburg Fiber Exchange. Op het eerste gezicht een onbeduidend stenen gebouw. Maar vergis je niet; hierin bevindt zich het knooppunt van een enorm glasvezelnetwerk. Als een soort autosnelwegknooppunt, maar dan onzichtbaar. Wat beoogt de bedenker van dit fenomeen? ‘Goede verbindingen leggen tegen een betaalbare prijs’, zegt Niels van der Pluijm. ‘Niet alleen kunnen instellingen ónderling informatie uitwisselen, maar ook met haar burgers en gebruikers.’
Grote aanwinst
De Tilburg Fiber Exchange heeft een bereik van Tilburg Reeshof tot Oisterwijk en van Tilburg-Noord tot Goirle. Een verbindingsnetwerk waar de hele regio beter van wordt. Daarom verstrekte Provincie Noord-Brabant een lening voor een grotere regionale aanpak. Ook Eindhoven, Waalwijk, Breda en Roosendaal maken gebruik van de connectiviteit van de Tilburg Fiber Exchange. ‘Fantastisch dat we kunnen gaan uitbreiden’, vertelt de directeur die al acht jaar bij Breedband Tilburg betrokken is. ‘Deze ondersteuning is een grote aanwinst voor Brabant en wordt zeer gewaardeerd.’ Niet alleen door hem, maar ook door de twaalf aandeelhouders/eigenaren van Breedband Tilburg en dus ook Tilburg Fiber Exchange waaronder ETZ Ziekenhuis, Gemeente Tilburg en verschillende onderwijsinstellingen zoals Ons Middelbaar Onderwijs. ‘Het is de vraag wat 5G gaat doen’, blikt Niels vooruit op de ontwikkelingen. ‘Dat nieuwe netwerk vergt enorm veel glasvezelcapaciteit. Het verschil is wel dat wij ons alleen richten op instellingen van sociaalmaatschappelijke aard.’
Onder de grond
Niels is reeds acht jaar bezig met deze fiberactiviteiten. ‘Mijn werk lijkt in de ogen van anderen misschien saai’, lacht hij. ‘Want ik zorg voor duizenden draadjes die in de grond verdwijnen en die je vervolgens niet meer ziet. Maar ik breng mensen bij elkaar zodat ze met elkaar kunnen netwerken en delen. Kijk, dát vind ik nou leuk.’ Goed kunnen verbinden is één ding. Maar dat je dat zowel boven als onder de grond kunt, is bijzonder.
Tekst: Jeanette van Haasen
Fotografie: Kees Bennema